Richtlijnen voor plaatsing weerstations
Voor alle gegevens geldt dat ze worden beïnvloed door de omgeving van het station, bijvoorbeeld de nabijheid van obstakels (wind beïnvloeding, schaduw) en warmtebronnen als warme muren. Probeer daar zoveel mogelijk rekening mee te houden bij het plaatsen van je AWS. In de praktijk is dit niet altijd even eenvoudig. Hoe dan ook, alle metingen zijn welkom voor WOW-NL en ondersteunen het KNMI bij haar onderzoek.
Hieronder wordt een aantal eenvoudige richtlijnen beschreven voor het opzetten van een weerstation. Het volgen van deze richtlijnen vormt geen garantie dat de waarnemingen die met het station worden gedaan voldoen aan de door de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) gestelde eisen voor nationale weerinstituten, maar zorgt er in ieder geval voor dat de kwaliteit van de verzamelde waarnemingen toeneemt. Dit draagt bij aan de bruikbaarheid van die gegevens.
Hoofdstuk-1: Meten en waarnemen
Temperatuur
Het meest voorkomende probleem bij temperatuurmetingen is dat er te veel beschutting is tegen wind en te weinig tegen zon en regen. De thermometer kan het best worden geplaatst op een open plek op afstand van gebouwen en beschoeiing en worden voorzien van een speciaal scherm. Indien dat niet mogelijk is, dient u ervoor te zorgen dat de thermometer niet wordt blootgesteld aan direct zonlicht of zich bevindt bij muren of andere oppervlakken die voor opwarming kunnen zorgen.
Wind
Het is doorgaans niet eenvoudig om een goede locatie te vinden voor een anemometer (windmeter), aangezien er zich in het ideale geval in de wijde omtrek geen obstakels van betekenis mogen bevinden. Kies waar mogelijk een open plek (zo nodig op een dak) en meet de afstand van de windmeter tot de grond. Vermeld, wanneer de gegevens worden opgevraagd, deze hoogte en eventuele andere zinvolle informatie, zoals de hoogte van het gebouw en de locatie van bomen of obstakels in de buurt. Corrigeer in geen geval de waarnemingen naar de standaardhoogte van tien meter.
Neerslag
Net als bij windmetingen is beschutting een belangrijk probleem bij het meten van neerslag. Probeer ervoor te zorgen dat er zich in de overheersende windrichting geen grote obstakels bevinden. Daarbij gaat het om obstakels die hoger zijn dan de helft van de afstand tussen het obstakel en de regenmeter.
Luchtdruk
Bij het meten van de luchtdruk doen zich doorgaans geen problemen voor, hoewel windstoten de waarnemingen in bepaalde gevallen kunnen beïnvloeden.
Luchtvochtigheid
Bij het meten van de luchtvochtigheid is een afwijking van 5% of meer normaal. Het is lastig om een meter goed geijkt te houden. Veel instrumenten waarmee de luchtvochtigheid direct kan worden gemeten, kunnen echter niet door de gebruiker worden ingesteld. De nauwkeurigheid kan wel tot op zeker niveau worden gecontroleerd: op dagen met veel mist en temperaturen boven het vriespunt zou de meter een luchtvochtigheid van ca. 95-100% moeten aangeven.
Omgevingsomstandigheden
Wanneer u gedurende een langere periode tijd gebruikmaakt van dezelfde locatie voor uw weerstation, dient u er rekening mee te houden dat omringende vegetatie en bomen groeien, en dat dit invloed kan hebben op de blootstelling van uw instrumenten.
Hoofdstuk-2: Het tijdstip van de meteorologische waarnemingen
Aan het begin van deze eeuw werd nog grotendeels handmatig gemeten. Inmiddels gebeuren heel veel metingen digitaal en volautomatisch. Daarbij is het internet voor de verspreiding van die metingen ook van veel groter belang geworden. Wereldwijd wordt steeds vaker een uniformiteit van waarnemingstijden doorgevoerd. De standaard waarnemingsperiode is daarbij van 0 - 24 uur UTC (wereldtijd, Greenwich Mean Time).
Hoofdstuk-3: Classificatie van weerstattions
Bij de aanmelding van een station kun je een aantal kenmerken (location attributes) invoeren, waarmee andere gebruikers van WOW een beter beeld krijgen van jouw meetlocatie. Deze kenmerken zijn gekozen op basis van methodes voor het classificeren van locaties die worden gebruikt door COL (Climatological Observers Link), de WMO (Wereld Meteorologische Organisatie) en Met Office. Zowel de ligging van het station als de gemeten grootheden worden geclassificeerd.
Ligging
5 – Zeer open: Er bevinden zich geen obstakels binnen een straal van minimaal 10h van de temperatuur- of neerslaginstrumenten.
4 – Open: De meeste obstakels c.q. verwarmde gebouwen bevinden zich binnen een straal van 5h van de temperatuur- of neerslaginstrumenten, maar buiten een straal van 2h.
3 – Standaard: Er bevinden zich geen significante obstakels c.q. verwarmde gebouwen binnen een straal van 2h van de temperatuur- of neerslaginstrumenten.
2 – Beperkt: De meeste obstakels c.q. verwarmde gebouwen bevinden zich binnen een straal van 2h van de temperatuur- of neerslaginstrumenten, maar buiten een straal van 1h.
1 – Beschut: Er bevinden zich significante obstakels c.q. verwarmde gebouwen binnen een straal van 1h van de temperatuur- of neerslaginstrumenten.
0 – Zeer beschut: De blootstelling van instrumenten aan zonlicht, wind en neerslag wordt ernstig beperkt door obstakels.
R (Rooftop) – Op een dak gelegen station: Stations op daken voor het meten van temperatuur en neerslag dienen zo veel mogelijk te worden vermeden.
T (Traffic) – Station in de buurt van verkeer: De meetapparatuur bevindt zich in de buurt van een openbare snelweg.
U (Unknown): Er is niets bekend over de situering.
De classificering van de ligging heeft alleen betrekking op de locatie van temperatuur- en neerslaginstrumenten (bij voorkeur op maaiveldniveau). Meetapparaten voor zonneschijn en windsnelheid e.d. kunnen het best ergens worden geplaatst waar ze zo vrij mogelijk zijn. Plaatsing op daken of aan masten verdient vaak de voorkeur.
De situeringsrichtlijnen zijn gebaseerd op het aantal malen het verschil tussen de hoogte van de sensor en de hoogte van het obstakel (h); de minimumafstand is standaard tweemaal dat hoogteverschil (2h). Een regenmeter die zich 30 cm boven de grond bevindt, dient zich dus op ten minste 9,4 m afstand te bevinden van een gebouw van 5 m hoog (tweemaal 5 m min tweemaal 0,3 m). Een thermometerscherm van 1,5 m hoog dient zich minstens 17 m van een 10 m hoog gebouw te bevinden (tweemaal 10 m min tweemaal 1,5 m).
Meten van de luchttemperatuur
A: Standaardinstrumenten in Stevenson-scherm; in de afgelopen 10 jaar geijkt; minimale situeringsclassificatie locatie = 3.
B: Standaardinstrumenten in Stevenson-scherm of door de AWS-fabrikant geleverd stralingsscherm; in de afgelopen 10 jaar geijkt; situeringsclassificatie locatie = 2 of 3.
C: Standaardinstrumenten in Stevenson-scherm of door de AWS-fabrikant geleverd stralingsscherm; situeringsclassificatie locatie = 1 of minder.
D: Niet-standaardinstrumenten en/of niet-standaardstralingsscherm en/of beschutte locatie; situeringsclassificatie locatie = 1 of minder.
U (Unknown): Er is niets bekend over de instrumenten.
0: Op deze locatie worden geen temperatuurmetingen gedaan.
In deze context verstaan we onder 'standaardinstrumenten' geijkte glazen kwikthermometers of geijkte elektronische temperatuursensoren.
Meten van neerslag
A: Handmatig af te lezen standaardregenmeter of geijkte regenmeter met kantelbakje, op standaardhoogte boven de grond (30 cm); minimale situeringsclassificatie locatie = 3.
B: Handmatig af te lezen standaardregenmeter of geijkte regenmeter met kantelbakje, waarbij de rand op standaardhoogte boven de grond (30 cm) is aangebracht; minimale situeringsclassificatie locatie = 2 of 3.
C: Handmatig af te lezen standaardregenmeter of geijkte regenmeter met kantelbakje, waarbij de rand op standaardhoogte boven de grond (30 cm) is aangebracht; minimale situeringsclassificatie locatie = 1 of minder.
D: Handmatig af te lezen niet-standaardregenmeter of regenmeter met kantelbakje; situeringsclassificatie locatie = 1 of minder.
U (Unknown): Er is niets bekend over de instrumenten.
0: Op deze locatie worden geen neerslagmetingen gedaan.
In deze context is een standaardregenmeter een koperen regenmeter met standaardpatroon (Snowdon of Met Office Mk II) en diepe trechter, waarvan de rand 30 cm boven de grond is aangebracht, en die voldoet aan de situeringseis dat eventuele obstakels zich op een afstand van minimaal tweemaal de hoogte van dat obstakel bevinden.
Meten van wind
A: De windmeters zijn in de afgelopen 10 jaar geijkt, zijn 10 m boven de grond bevestigd aan een paal of mast, en binnen een straal van 100 m bevinden zich geen obstakels.
B: De windmeters zijn boven de grond bevestigd aan een paal of mast, en binnen een straal van 50 m bevinden zich geen obstakels.
C: De windmeters zijn bevestigd aan een gebouw of muur.
U (Unknown): Er is niets bekend over de instrumenten.
0: Op deze locatie worden geen windmetingen gedaan.
Indeling als stedelijk gebied / stedelijke zone
- Zeer sterk ontwikkelde stedelijke zone met vrijstaande, dicht op elkaar gebouwde hoogbouw, bijv. kantoortorens.
- Zeer sterk ontwikkelde stedelijke zone met een hoge bevolkingsdichtheid en dicht op elkaar staande of aan elkaar gebouwde gebouwen van 2 tot 5 verdiepingen (vaak van baksteen of beton), bijv. stadshuizen.
- Sterk ontwikkelde stedelijke zone met gemiddelde bevolkingsdichtheid met dicht op elkaar gebouwde (rijtjes-)huizen, winkels en appartementen, bijv. Vinex‑woningen.
- Sterk ontwikkelde stedelijke zone met lage bevolkingsdichtheid met lage bebouwing en veel bestrating, bijv. meubelboulevards en groothandels.
- Matig ontwikkelde voorstedelijke zone met een lage bevolkingsdichtheid met huizen van 1 à 2 verdiepingen, bijv. huizen in buitenwijken.
- Gemengde zone met grote gebouwen in een open landschap, bijv. ziekenhuizen, universiteiten of luchthavens.
- Semi-landelijke zone met verspreid staande huizen in een natuurlijke of agrarische omgeving, bijv. boerderijen en landhuizen.
- U (Unknown): Er is niets bekend over de indeling als stedelijk gebied / stedelijke zone.
De beschrijvingen volgen de definitie van de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO nr. 8, 7e editie).
Waarneemtijdstip
- A: Streeft ernaar altijd om 09:00 UTC een weerrapport aan te leveren. De dagelijkse waarden voor temperatuur en neerslag hebben betrekking op een 24 uur durende standaardperiode van ochtend tot ochtend.
- B: Streeft ernaar altijd een weerrapport aan te leveren tussen 06:00 en 09:00 UTC. De dagelijkse waarden voor temperatuur en neerslag hebben betrekking op een 24 uur durende standaardperiode van ochtend tot ochtend.
- C: De dagelijkse waarden voor temperatuur en neerslag hebben betrekking op een 24 uur durende standaardperiode van middernacht tot middernacht. Dit is de standaardinstelling voor de meeste automatische weerstations.
- D: De sluittijd voor luchttemperatuur en neerslag is anders dan A, B of C hierboven, of er is sprake van extremen die geen betrekking hebben op perioden van 24 uur.
- U (Unknown): Er is niets bekend over de meldingsuren.
Hoe de classificatie voor locaties wordt berekend:
Ieder WOW station krijgt automatisch een stationsclasifficatie (site ranking) op basis van de kenmerken die bij de registratie zijn opgegeven. Dit resulteert in een score tussen 1 en 5 sterren. De bepaling is gebaseerd op de ligging en de kwaliteit van de temperatuur- en neerslaggegevens, en gebeurt als volgt:
5*: S = 5; T = A; N = A
4*: S ≥ 3; T = A; N = A
3*: S ≥ 3; T = [A, B of C]; N = [A, B of C]
2*: S ≥ 1; T = [willekeurig]; N = [willekeurig]
1*: S = 0,1, R of U; T = [willekeurig]; N = [willekeurig]
waarbij S = situering, T = temperatuur en N = neerslag
Indien op een locatie wel de temperatuur maar niet de neerslag wordt gemeten, wordt de classificatie gebaseerd op de situering en de kwaliteit van uitsluitend de temperatuurgegevens. Indien op een locatie wel de neerslag maar niet de temperatuur wordt gemeten, wordt de classificatie gebaseerd op de situering en de kwaliteit van uitsluitend de neerslaggegevens. Wanneer er geen gegevens zijn over de temperatuur- en neerslagmeting, krijgt de locatie één ster.
Bron: KNMI, WOW project